De vrouw praat over haar moeder, die nu alleen in het verzorgingstehuis zit. Haar vader is overleden. De moeder heeft het moeilijk. De vrouw zegt:”Ach, ze heeft het allemaal wél gehad. Ze heeft een mooi leven gehad met haar man en kinderen.” De onderliggende boodschap in haar opmerking is duidelijk: moeder moet niet zeuren en tevreden zijn met wat er nog is. Arthur Polspoel heeft er een boek over geschreven met de veelzeggende titel ’Het was toch een mooi leven’.
‘Maar ja, ik móet verder’ is een uitdrukking die ik nogal eens hoor van ouderen die een partner hebben verloren. Dat ene woordje ‘moet’ zegt zoveel. Het verstand zegt ‘ik moet verder’. Innerlijk is er de rouw, het verdriet, het grote gemis. Is er nog wel de wil om verder te leven? Welk toekomstperspectief is er voor bejaarde, soms hoogbejaarde mensen? En vooral, hoe kunnen ze nog zin geven aan hun leven? Mensen kunnen figuurlijk ‘in bed blijven liggen’. De noodzaak om de draad van het leven weer op te pakken is bij ouderen nu eenmaal kleiner.
Jongere mensen hebben hun werk, misschien de zorg voor kinderen die maken dat ze, ook al is dat moeilijk, uitgedaagd worden om verder te gaan. Het werk kan zorgen voor afleiding in een periode van rouw. Jongere mensen leven met het perspectief dat ze nog tientallen jaren vóór zich hebben.
“Ouder worden is geen kunst, oud zijn valt niet altijd zo mee”, zei mijn schoonmoeder. Toen haar man overleed vond ze het b.v. heel lastig om alleen beslissingen te moeten nemen. Mensen die het grootste deel van hun leven samen waren worden bepaald door elkaar. De identiteit van de een is in de loop van de jaren vergroeid met de ander. Ze leiden een leven dat op belangrijke momenten en voor een groot deel samenvalt.
Het was wennen voor mijn moeder toen we telefoon kregen. Ik weet nog hoe ze opnam met de woorden:“Met de vrouw van ……”.
Hoe ouder iemand zijn partner verliest hoe zwaarder de rouw kan zijn. Vitaliteit, gezondheid maar ook innerlijke veerkracht neemt af bij het ouder worden. De achter-blijvende partner heeft niemand meer om op te leunen en heeft misschien zelf gezond-heidsproblemen, die beperkingen met zich mee brengen. En hoe zal dat in de toekomst gaan?
De kring van familieleden, vrienden en kennissen wordt steeds kleiner. Op mijn netvlies gebrand staat het beeld van mijn vader bij de begrafenis van zijn laatste zus. Mijn moeder, toen al dement, stond naast hem. Hij maakte een verloren indruk.
Voor alleenstaanden kan het verlies van een broer of zus, goede vriend of vriendin diep ingrijpen in hun leven. Mensen kunnen in een sociaal isolement terechtkomen en eenzaamheid ligt op de loer. (Lees hierover in het weblog van april 2013: Wanneer wordt alleen-zijn eenzaam zijn?)
‘Ouderdom komt met gebreken’. Er kan verlies van gezondheid, fysiek of psychisch, en/of mobiliteit zijn. Het maakt het lastiger om contacten te onderhouden.
Er kan verlies zijn vóór de dood. Door een ziekte als Parkinson b.v. kan de partner karakterveranderingen krijgen. Als één van de partners gaat dementeren verdwijnt de gelijkwaardigheid uit de relatie en wordt de een steeds afhankelijker van de ander. Als mantelzorger kan de belasting groot zijn. Staat hij of zij open voor hulp of wil hij/zij zo lang als het kan alléén voor de ander zorgen? En wat is het moeilijk om toe te geven dat de zorg niet meer op te brengen is en dat een van beiden naar het verpleeghuis moet. De een wil de ander niet in de steek laten, je hebt lang geleden beloofd in goede en kwade dagen bij elkaar te blijven. Vaak moet er eerst iets gebeuren zoals een zieken-huisopname en wordt die zware beslissing uit handen genomen.
Mensen die dementeren verliezen de grip op hun leven, een pijnlijk en onomkeerbaar proces. Als de gang naar verzorgings- of verpleeghuis moet worden gemaakt is er verlies van de vertrouwde naaste, de eigen woning en buurt met zijn contacten.
Al die verliezen stapelen op eerdere verlieservaringen in hun leven. Was er die kinder-wens die onvervuld bleef en nu op hun oude dag opnieuw voelbaar wordt? Anderen krijgen tenminste bezoek van kinderen en/of kleinkinderen.
Verlies van eigen kinderen blijft altijd zijn schaduw meedragen. Grootouders kunnen intens rouwen om het verlies van een kleinkind én om het verdriet van hun eigen kind. Het is tegen de natuur in dat een kind of kleinkind eerder overlijdt dan henzelf.
Er kan verdriet zijn om de nooit vervulde wens een levenspartner te vinden. Of om de ‘verloren jaren’ in een negatieve relatie.
Mevr. B. is al jaren actief als vrijwilligster en vindt daar veel voldoening in. Ze is tegen de 80 als haar man ernstig ziek wordt. Hij wil er niet met haar over praten. Stilzwijgend dragen ze samen het verdriet over een van de kinderen waar ze om onbegrijpelijke redenen geen contact meer mee hebben. Gelukkig, een kind woont met het gezin vlak bij haar. Het afscheid van haar man is mooi en ze koestert het fotoboekje wat daarvan gemaakt is. Na zijn overlijden pakt ze de draad van het vrijwilligerswerk weer op, het houdt haar op de been. Als ze een kast opruimt komt ze hier en daar schrijfsels tegen van haar man. Hij schrijft over zijn verdriet over dat ene kind, over zijn ziek zijn, over haar. Het breekt haar. Waarom praatte hij niet met haar toen hij nog leefde?
Ze hielden van fietsen. Nu maakt ze in de zomer op haar elektrische fiets in haar eentje elke dag de nodige kilometers, soms lopen de tranen over haar wangen. Een terrasje pakken, nee dat doet ze niet meer.
De ouderen van nu zijn van de generatie van ‘doorgaan’ en vooral niet te koop lopen met je gevoelens. Bewonderend wordt er door de omgeving gezegd hoe flink iemand zich wel houdt. Nabestaanden zeggen zelf:”Ik wil mijn kinderen niet belasten met mijn verdriet, ze hebben hun eigen leven.” Of:”Huilen waar iemand bij is, nee, dat doe ik nooit. Ik houd me flink.” De omgeving krijgt de boodschap: ik kan het aan. De rouwende onthoudt zichzelf van troost van anderen.
Rouwen doet iedereen anders. De een doet het op een rustige, ingetogen manier. Bij de ander komt het verdriet in golven, die steeds weer oplaaien en ook weer tot rust komen. Er kan boosheid zijn om het ‘in de steek gelaten zijn’. Schuldgevoel: heb ik het wel goed gedaan, heb ik wel alles gedaan wat ik kon? Angst: wat als er met mij iets gebeurt?
De een trekt zich terug en is het liefst in de eigen omgeving. Anderen willen alsmaar de deur uit en vluchten in bezigheden met anderen. Thuis is er steeds weer die confrontatie met diegene die er nu niet meer is.
Ook veel oudere mensen hebben de behoefte telkens opnieuw het verhaal te vertellen over hoe het allemaal gegaan is rond het overlijden, de ziekte die eraan vooraf ging. Over die ander en wat hij voor haar/hem betekende.
Mevr. F. is erg verdrietig na het overlijden van de zoon die bij haar inwoonde. Hij was van jongs af aan haar zorgenkind. Als kind al wilde hij niet dat iemand wist van de beperkingen die zijn ziekzijn meebracht. “Er zijn een heleboel dingen die niemand weet van K. toen hij ziek was”, zegt ze bij een van de eerste gesprekken. “Hij wilde dat binnenshuis houden. Ik praat daar nu nog niet over met mijn familie. Mijn man was ook zo. Wat binnenshuis gebeurt hoeft niet op straat te liggen.” Haar zoon wilde geen huishoudelijke hulp, dat waren maar ‘pottenkijkers’. Er is nog één zoon, maar ja, die heeft zijn eigen gezin.
Ze heeft wel contacten maar praat niet of heel weinig over haar verdriet. Ze is vooral boos op haar familie. Ze voelt zich in de steek gelaten. Waarom zijn ze er niet voor haar? Ze vindt het moeilijk, omgaan met de familie. Ze heeft geleerd de dingen voor zich te houden en heeft een hekel aan mensen die alsmaar klagen. Haar gezondheid laat het geregeld afweten en ze is niet meer zo mobiel. Het liefste doet ze alles zelf, afhankelijk zijn en hulp vragen is moeilijk voor haar.
Via de ouderenzorg wordt mijn hulp ingeschakeld. Ook wordt er huish. hulp geregeld waar ze heel blij mee is. In onze gesprekken ventileert ze haar boosheid. Ook passeert haar hele leven de revue. Ze heeft veel meegemaakt, altijd hard gewerkt en zich dapper door het leven geslagen. Haar vader was haar steunpilaar toen haar moeder jong overleed. Ook toen ze een jaar later, nog geen 20, alleen voor de zorg voor haar eerste kind stond. Die heeft ze ook al af moeten geven en haar man leeft al lang niet meer. We praten o.a. over wat ze echt nodig heeft en hoe ze dat kan krijgen.Ze wil meer steun en respect van haar omgeving. Welke lichtpuntjes zijn er?
Langzamerhand verandert er wat, ook al is er aan het begin en einde van elke dag haar verdriet. Ze staat meer open voor anderen en vertelt enthousiast over die aardige buren die klusjes voor haar doen. Een buurvrouw loopt s’avonds wel eens bij haar binnen en zelf doet ze dat ook andersom. Ze voelt zich niet meer zo alleen, de zussen komen geregeld. Met een paar kan ze goed praten, zegt ze nu. Op haar oude dag heeft ze geleerd dat ze zich niet altijd groot hoeft te houden.
“Ze nam het leven zoals het kwam,” Dat stond bovenaan de rouwbrief van mijn moeder.
Het was de houding die ze meekreeg van haar ouders en die ik terugzag bij haar broers en zussen. Ze leerde het ook aan het leven. In het ziekenhuis namen we s’morgens afscheid van mijn vader, hij was in de vroege morgen in zijn slaap overleden. Op de terugweg naar huis zat ik naast mijn moeder achter in de auto. Ik keek naar buiten en liet even mijn tranen de vrije loop. Ze streelde mijn hand:”Ach, ik heb al zoveel meegemaakt. Je moet het leven maar nemen zoals het komt. We hebben het altijd goed gehad samen.”
Ze zijn er, mensen die zich gemakkelijk schikken in hun lot en hun verlies en ook de rouw nemen. Ze leven met het besef dat het leven eindig is. Dat als je samen bent er ooit één alleen achter zal blijven. De aard waarmee je op de wereld komt is ook hier bepalend. Genetisch is voor de een het glas half vol, voor de ander halfleeg.
Voor de kinderen en naaste familieleden is zo’n houding prettig. Vader of moeder, broer of zus is verdrietig maar redt zich en gaat dapper verder.
Andere ouderen blijven ontredderd achter en weten zich geen raad in de nieuwe situatie. ‘Voor mij hoeft het ook niet meer!’ en ‘Wat moet ik nog hier?’
Daar sta je dan als kinderen met een eigen leven, wat gewoon doorgaat. En met je eigen verdriet want jij bent je vader of moeder kwijt. Goed bedoeld worden allerlei adviezen gegeven; ga eens naar de bejaardensoos, misschien kun je die oude hobby weer oppakken en ‘wij zijn er toch ook nog’?
Als zoon of dochter kun je de ontstane leegte in het leven van je vader of moeder niet opvullen. Je kunt er voor hem of haar zijn, luisteren, ruimte geven aan hun verdriet en het grote gemis. Erkenning daarvan betekent al zoveel. Je staat met lege handen. Kun je dat verdragen?
Ook voor ouderen geldt dat de manier hoe iemand omgaat met zijn of haar verlies bij iedereen anders is. Manu Keirse schreef een boek met de treffende titel ‘Vingerafdruk van verdriet’. Zoals een vingerafdruk bij ieder mens weer anders is, zo rouwen geen twee mensen, geen twee ouderen op dezelfde manier.
Arthur Polspoel – Het was toch een mooi leven
Rouw van ouderen om het verlies van de partner
Manu Keirse – Vingerafdruk van verdriet
Helpen bij verlies en verdriet
Als Ouderen Rouwen – Marie-Christine Adriaensen