
Daar liep ik dan, een jaar geleden. Hoog in de weidse en imponerende Himalaya. Boven op het dak van de wereld. In het Annapurnagebergte waar een paar weken geleden een hevige sneeuwstorm woedde die mensenlevens eiste. Ons waren de weergoden goedgezind. Daarboven, ver boven de boomgrens op zo’n 4000 meter hoogte, scheen de zon en de lucht was stralend blauw.
Je ziet er het wit van de besneeuwde bergtoppen van 6 – 7000 meter hoog. Geglinster van watervallen die langs de blikkerige, grijzige rotsen naar beneden vallen. Bruin, dor gras op bergwanden en de bodem, hier en daar hele kleine bloemetjes. Gedroogd mos op immense rotsblokken die met losse hand nonchalant lijken rondgestrooid over de vlakte. We lopen langs een riviertje met veel, heel veel stenen. Op deze morgen lopen we naar ABC Annapurna Base Camp, voor ons het hoogste punt. Voor echte bergbeklimmers is dat juist het vertrekpunt om de reuzen van de Himalaya te beklimmen. Mijn rugzak heb ik aan een van de gidsen gegeven. Gisteren bood hij ook al aan om hem te dragen, maar toen wilde ik me nog niet laten helpen. Nu wil ik dat wel want het is zwaar om hier te lopen. Op deze hoogte kun je niet anders dan heel traag lopen.
Er gaat van alles door me heen, mijn hoofd is net zo helder als het water en de lucht. Ik voel me verbonden met de natuur, de bergen, de aarde, de wereld. En ook al ben ik ver van huis, wat voel ik me diep verbonden met de mensen die me lief zijn. Ergens aan de rivier maak ik met stenen een soort familie-opstelling van mijn gezin. De tranen zitten dicht onder de oppervlakte en het mag hier stromen.
Mijn ouders zijn ook dicht bij me. Op een andere plek aan het water maak ik voor mijn moeder haar verliesstapel. Dat komt zomaar in me op. De onderste steen is voor haar moeder. Ze had kanker en ging dood toen mijn moeder 12 was. Vreemd, ik realiseer me de laatste tijd pas, dat ze nooit over haar moeder, haar ziek zijn, haar doodgaan heeft gepraat. Dat het heel veel met haar heeft gedaan heb ik ontdekt in meerdere familieopstellingen. Iets in haar is bevroren bij de dood van haar moeder. In de oorlog kwam haar broer die soldaat was, met hersenvliesontsteking thuis. Zij waakte toen hij doodging. Net als veel later bij haar vader. Nog veel later was er ander verlies. Ze kreeg de ziekte van Alzheimer waardoor ze langzaam maar zeker de greep op het leven verloor. Die eerste tijd was pijnlijk en moeilijk voor haar. Later werd ze weer opgewekt en goedlachs zoals ze altijd was geweest. De dood van mijn vader heeft ze in die periode toch heel bewust meegemaakt.
Ook hier rollen zomaar de tranen. Ik heb verdriet om haar verdriet ook al weet ik dat het van haar is en niet van mij. Ik hoef het niet te dragen. Het maakte dat ze niet ten volle de moeder kon zijn die ze vast heeft willen zijn. Iets in haar kon niet meer stromen. Ik buig mijn hoofd, het is zo als het is. Het is goed. Bij de stapel stenen leg ik kleine bloemetjes. Wat is het goed om dit hier op deze plek te doen. Dichter bij de hemel dan hier kan ik niet zijn.
Geef een antwoord